Het heilsplan van God

8760 Kennis van het heilsplan van GOD

22 februari 1964

'

IK wil dat u wat inzicht krijgt in Mijn heilsplan van eeuwigheid en daarom probeer IK, in overeenstemming met uw graad van rijpheid, u daarover kennis te geven. IK probeer u dit weten door Mijn Geest over te brengen, opdat u in de volle waarheid verkeert en u voor uzelf ook zeker zult kunnen zijn van deze waarheid. Want alleen door middel van de Geest is het mogelijk u zuivere waarheid te doen toekomen. Maar daarom zult u van alles op de hoogte moeten zijn om tegen dwaalleren op te kunnen treden, die u de terugkeer naar Mij bemoeilijken, die dus door Mijn heilsplan eens moet worden bereikt.

U zult moeten weten vanwaar u komt en wat u ertoe heeft gebracht u van Mij af te keren. U moet op de hoogte zijn van het lot dat u uzelf hebt geschapen door uw afval van Mij. En u zult moeten weten dat en waarom IK voor u nu een plan klaarlegde dat weer de langzame weg terug naar Mij verzekert. En over dit plan zult u ook kennis moeten verkrijgen, want dan pas zult u uw menszijn op aarde begrijpen en het nu volgens dit doel gestalte geven. U zult Diegene leren herkennen en liefhebben, Die terwille van uw gelukzaligheid de gehele schepping deed ontstaan, Die in onmetelijke Liefde en Wijsheid Zijn Macht aanwendde om scheppingen van de mooiste soort in het leven te roepen die alle beantwoorden aan hun bepaalde doel en alle alleen maar daartoe dienen het eens gevallen geestelijke op te nemen om het eens tot de uiterste rijpheid te brengen, dat het eens tot Mij terugkeert, Die de Oorsprong van zijn bestaan geweest ben en met Mijn geschapen wezens ook eeuwig verbonden zal blijven omdat IK ze liefheb.

U, mensen moet op de hoogte zijn van Mijn eindeloze Liefde, omdat Deze de verklaring is voor alles, daar IK anders ook weer zou hebben kunnen vernietigen wat IK schiep toen het zich verzette tegen Mij. Maar Mijn Liefde verhinderde dat, Mijn Liefde wil echter ook het geschapene gelukkig maken, omdat de Liefde niet anders kan dan gelukzaligheden bereiden en daarom moet een terugkeer van het van Mij afgevallene onherroepelijk plaatsvinden en Mijn heilsplan van eeuwigheid is alleen maar gericht op dit doel van de uiteindelijke terugkeer van al het gevallen geestelijke. Dat IK u nu daarover zo uitvoerig in kennis stel, is alleen maar bepaald door de eindtijd die voor u, mensen een laatste behulpzaam zijn noodzakelijk maakt.

U moet weten waarover het gaat en dat u niet veel tijd meer rest om die terugkeer naar Mij te realiseren, u zult niet gedachtenloos van de ene dag in de andere mogen leven, maar u zult moeten proberen een nauwe band met Mij aan te gaan, om dan ook door Mij door de chaos te worden geleid die nog vóór het einde over u, mensen komen zal en waarvoor u dus ook waarheidsgetrouwe verklaring zal worden gegeven. Maar wordt u daarover in dwaling gelaten, hoopt u er voortdurend op dat voor alles weer een aardse opbloei, een aardse vooruitgang zal komen, omdat u niet op de hoogte bent van de zin en het doel van alle gebeurtenissen die u overkomen, dan zal uw aardse leven voor niets geleefd zijn zonder enig nut voor uw ziel, die uw eigenlijke ik is en die niet vergaat met de dood van uw lichaam.

En voor het lot dat dan de ziel wacht, wil IK u graag bewaren. IK wil u graag gelukzaligheden bereiden omdat IK u liefheb en daarom stuur IK steeds weer de waarheid naar de aarde, die u alleen maar hoeft aan te nemen en dan ook gered bent voor een vreselijk lot van hernieuwde kluistering in de scheppingen van de aarde.

Wie kennis heeft van Mijn eeuwige heilsplan gaat al met een zekere blijheid door het aardse leven, omdat hij de zin en het doel ervan heeft ingezien en nu ook bewust leeft en steeds probeert Mijn Wil te vervullen. Wie dit weten echter vreemd is kent het doel van het bestaan niet en hij zal steeds alleen maar aan al het aardse waarde hechten, maar geestelijke doelen nooit laten gelden, omdat het geestelijk gebied hem volledig vreemd is.

En wederom zal ook alleen die mens begrip voor Mijn heilsplan van eeuwigheid opbrengen, die zelf al de band met Mij tot stand heeft gebracht door werken van liefde, want diens geest is al ontwaakt ten leven, terwijl de mens zonder zo’n geloof in Mij, liefdeloos zal denken en handelen en hij nooit voor zo’n weten ontvankelijk is. Hij gaat dus in dichte geestelijke duisternis door het leven en vindt in zijn blindheid ook niet de juiste weg.

Maar IK wil alle mensen het weten voorhouden dat ze eens van Mij zijn uitgegaan, zich vrijwillig van Mij afkeerden, in de diepte stortten en zij uit deze diepte weer door Mijn Liefde worden omhooggeholpen en bijgestaan, omdat Mijn Liefde voor al het door Mij geschapene overgroot is en deze Liefde ook nooit veranderen zal. En daarom rust IK niet eer IK het van Mij afgevallene weer heb teruggewonnen, tot het zich vrijwillig weer naar Mij begeeft. En met dit doel gaat het door de schepping, die IK eens voor deze terugkeer naar Mij deed ontstaan. En steeds weer zal IK de mensen dit weten overbrengen, die zich met Mij verbinden en de waarheid te weten willen komen over aanleiding en zin en doel van hun bestaan op deze aarde. En u zult in alle waarheid hierover worden onderwezen, omdat alleen de waarheid u vrij maakt en weer definitief naar Mij terugvoert. AMEN

5612 Het eerstgeschapen wezen - Drager van het licht - Afval van GOD

28 februari 1953

Uw menselijk verstand kan alleen tot een bepaalde graad deze diepe waarheid begrijpen, want het zuiver geestelijke kan alleen maar geestelijk verklaard worden. Deze verklaring wordt door de geest in u aangenomen en ook wel door de ziel tot het verstand geleid, maar uw verstand is aards nog te zeer belast en kan bijgevolg niet diep in de geestelijke kennis binnendringen, dat hem alles duidelijk is. Desondanks werkt Mijn Geest door de geestvonk in u, en wie in de liefde leeft, begrijpt ook de bedoeling van wat IK hem openbaar.

Mijn Wil om vorm te geven was overgroot en Mijn Kracht was onuitputtelijk, en IK vond Mijn vreugde in het verwerkelijken van Mijn gedachten en plannen. En deze gelukzaligheid wilde zich weggeven en Mijn Liefde wilde zich uitstorten. IK wilde dat buiten Mij nog een wezen zich verheugen zou over wat Mij zo onuitsprekelijk gelukkig maakte. IK voelde Mijn alleen zijn als een tekort dat IK te allen tijde kon opheffen als IK dat wilde.

En IK wilde Mij Zelf weervinden in een wezen dat met Mij ten nauwste verbonden zou zijn en dat IK als een spiegelbeeld van Mij Zelf, als Mijn evenbeeld wilde vormen, om dit wezen onbegrensde gelukzaligheden te bereiden en zo ook Mijn zaligheid weer te verhogen. IK wilde zo'n wezen scheppen en deze wil was voldoende, want Mijn wil was Kracht - en werkte steeds in Liefde en Wijsheid. Het wezen uit Mij voortgekomen was weliswaar Mijn evenbeeld maar kon Mij niet zien, want als dit mogelijk geweest was, zou het vergaan zijn van zaligheid, omdat geen wezen Mijn aanblik zou kunnen verdragen.

Want ieder wezen, ook het volmaaktste beeld van Mij Zelf is alleen maar voortgebracht door de Kracht van Mijn Liefde, terwijl IK de kracht van de Liefde Zelf ben en in onvergelijkelijke sterkte alles in glans overtref. Daarom was IK voor het door Mij geschapen wezen ook niet te aanschouwen, maar IK had voor Mij in dat wezen een opnamevat geschapen waarin de kracht van Mijn Liefde onafgebroken kon binnenstromen.

Een wezen dat dus ook Mijn Wil tot vormen, Mijn Macht, Mijn Wijsheid en Mijn Liefde in overmaat van Mij ontving door het gestadige binnenstromen van de Kracht uit Mij. Het kon dus nu dezelfde zaligheid ondervinden, het kon zijn kracht weggeven naar zijn wil, het kon scheppend werkzaam zijn tot zijn eigen vreugde en zijn zaligheid gestadig verhogen omdat Mijn Kracht dat wezen daartoe in staat stelde. En IK genoot van zijn geluk.

En nu kwamen uit dat wezen talloze gelijke wezens voort. Zij waren allen kinderen van Mijn Liefde en stonden in stralend Licht en hoogste volmaaktheid. Want vanuit het door Mij geschapen evenbeeld van Mij Zelf en door Mijn oneindige Liefde kon altijd alleen maar het volmaakte voortkomen, omdat onze beider wil gelijk was en onze beider Liefde in deze geschapen wezens voorkwam en er bijgevolg ook niets onvolmaakts bestond zolang Mijn Liefde en Mijn Wil aan het werk waren door dat eerstgeschapen wezen.

Het was een vreugdevolle geestenwereld van oergeschapen geesten in grote getale. De Kracht uit Mij stroomde onbeperkt toe tot het wezen dat IK Mij had uitverkoren om drager te zijn van licht en kracht. Het wezen zelf was meer dan gelukkig, maar IK wilde ook deze gelukzaligheid nog verhogen. IK wilde dat het niet aan Mijn Wil gebonden was, maar dat het uit eigen wil werkzaam zou zijn, die, als dat wezen volmaakt zou blijven, ook Mijn Wil was.

Want dat wezen was, toen het door Mij geschapen was tot geen ander willen in staat. IK wilde echter dat het vrij als heer en meester kon handelen, daar dit pas het kenmerk is van een goddelijk wezen, en dat de liefde in hem zo machtig is, dat zij beslissend is voor een met Mij gelijkgerichte wil. Deze liefde wilde IK van Mijn eerstgeschapen wezen ontvangen, die het wezen dan ook tegelijkertijd de hoogste volmaaktheid zou brengen. Daardoor zou het niet meer als een geschapen wezen naar Mijn Wil werken, maar als uit liefde in Mijn Wil binnengegaan, onbegrensde zaligheden genieten.

Om echter deze wils- en liefdeproef af te kunnen leggen moest het zich in volledige vrijheid van wil bewegen. Het wezen zag Mij niet maar kende Mij, want het stond in het "Licht der waarheid". Het zag echter ook de talloze wezens die zijn wil had laten ontstaan en voelde zich zelf als hun verwekker, ofschoon het wist dat het de Kracht van Mij ontvangen had. Maar dit wezen benijdde Mij die Kracht. Als zelf zichtbaar voor de door hem geschapen wezens was het zich toch bewust van Mij te zijn uitgegaan. Maar het eiste het recht tot heersen over deze wezens voor zichzelf, terwijl het zich zelf aan hen als krachtbron, als de enige macht die scheppen kon, presenteerde. Het zegde als het ware de liefde voor Mij op om te kunnen heersen. Het is voor u, mensen onbegrijpelijk dat een zichzelf kennend wezen in zo'n foutief denken verdwalen kon. De verklaring hiervoor is de vrije wil, die, om werkzaam te kunnen worden ook negatief moest kunnen kiezen, echter niet kiezen moest.

De licht- en krachtdrager zag enerzijds de bewijzen van de hem doorstroomde Kracht, doch de Krachtbron Zelf zag hij niet. Daarom verhief hij zichzelf tot heerser over zijn geschapen geesten en probeerde ook hun het idee te geven dat IK niet bestond. Hij probeerde nu zijn van Mij afgekeerde wil op hen over te dragen. En nu kwam het moment van beslissing: het aantonen van hun volmaaktheid, ook voor de door de lichtdrager met behulp van Mijn Kracht geschapen wezens. Mijn Kracht was in al die wezens aanwezig, zij waren vol van licht en straalden van liefde tot Mij Die zij weliswaar niet konden zien, maar toch beseften.

Maar zij waren ook hun verwekker in liefde toegedaan omdat de hen verwekkende kracht Liefde was die door het eerstgeschapen wezen stroomde, en het tot scheppen in staat had gesteld. Deze liefde moest nu beslissen en viel uiteen. Er ontstond een heilloze verwarring onder het geestelijke dat zich gedwongen voelde een beslissing te nemen. Maar het was ook weer begrijpelijk, omdat de Kracht van Mijn Liefde als licht werkt, dat de drang tot de Oerbron van die kracht bij vele wezens sterker was, dat de liefde tot hem, die zich van Mij afscheidde, sterk afnam en zich daarom met grote kracht op Mij richtte. Het licht in hen gaf het inzicht dat IK de Liefde al was van eeuwigheid.

Ieder wezen had dat besef maar ook de vrije wil die niet door dit inzicht gebonden was, anders zou hij onvrij geweest zijn. En zo splitste zich de geestelijke wereld, en het wezen dat uit Mij voortkwam had zijn aanhang, evenals IK Zelf, ofschoon IK niet zichtbaar was.De Kracht uit Mij werkte echter zo sterk, dat vele wezens zich afwendden van hem die zich tegen Mij wilde verzetten. Hun wil bleef in de juiste richting terwijl de lichtdrager en zijn aanhang hun wil de verkeerde richting gaven, zich aldus met hun wil van Mij los maakten en dit de val in de diepte betekende.


Zodoende werd de lichtdrager, het uit Mij voortgekomen wezen Mijn tegenstander, terwijl het uit hem voortgekomene, geschapen door onze beider Liefdewil, zich deels naar Mij en deels naar hem toekeerde, naarmate de gloed van liefde waarvan het vervuld was. Want vanaf het moment dat de lichtdrager zich van Mij afwendde, ontstond er in de wezens een onbestemd verlangen naar een vaste pool. De vrije wil begon zich te ontwikkelen, want zij werden noch door Mij, noch door Mijn tegenstander door dwang beïnvloed, maar alleen bestraald door onze beider Kracht die ieder wezen voor zich winnen wilde.

Het toestromen van Mijn Kracht was alleen Liefde, en ze raakte deze wezens zo geweldig aan dat zij Mij herkenden zonder Mij te zien. Zij konden echter ook de verandering van wil van Mijn eerstgeschapen wezen zien. Maar daar zij dit wezen konden zien volgden velen hem na, wat zeggen wil, zij onderwierpen zich aan zijn wil en keerden Mij zodoende de rug toe. Doch evenzo voelden ook vele oergeschapen wezens zich als Mijn kinderen, en dezen bleven Mij trouw uit vrije wil, alleen was hun aantal veel geringer. Dit waren de eerstgeschapen wezens, de meest zalige uitingen van de wil van Mijn lichtdrager om vorm te geven en die de hem onmetelijk toestromende kracht van Mijn Liefde liet ontstaan.

Deze kracht van Liefde was ook deze wezens eigen en dreef hen onophoudelijk tot Mij. Zij beseften dat de tegenwoordige wil van hun verwekker verkeerd was en zij wendden zich daarom van hem af. Dit inzicht zou ook voor de andere wezens mogelijk geweest zijn, maar zij volgden blindelings hem die zij konden aanschouwen. En hun wil werd gerespecteerd en op geen enkele manier door Mij beïnvloed, want de wilsbeslissing moest plaats vinden om het geschapene tot zelfstandige volmaaktheid te voeren.
Het wezen dat Mij verliet trok zijn grote aanhang met zich in de diepte. Want zich van Mij te verwijderen betekent aan te sturen op de diepte, een totaal tegenovergestelde toestand tegemoet te gaan, wat dus betekent duisternis, krachteloosheid en gemis aan inzicht. Daarentegen verbleven Mijn kinderen in het stralendste Licht en in onmetelijke kracht en zaligheid.

Na deze val van Lucifer, de lichtdrager, was zijn kracht gebroken. Hij kon niet langer meer scheppend en vormend bezig zijn, hoewel IK hem niet alle kracht ontnam omdat hij Mijn schepsel was. Zijn macht en kracht is nu zijn aanhang, waarover hij heerst als "vorst der duisternis". Maar toch zijn zij die hem volgden ook producten van Mijn Liefde, die IK niet voor eeuwig aan Mijn tegenstander overlaat. Zolang deze wezens nog zijn wil in zich dragen behoren zij hem toe. Doch zodra het Mij gelukt is hun wil tot Mij te keren, heeft hij hen verloren. Zijn kracht neemt dan in gelijke mate af als IK het van hem afhankelijke verlos uit zijn macht, wat echter steeds de vrije wil van de geschapen wezens vooropstelt.

En dit is het doel van Mijn heilsplan van eeuwigheid, dat door alle bewoners van het Lichtrijk, door Mijn engelen en aartsengelen, vol ijver en vol liefde ondersteund wordt. Want zij zijn allen Mijn medewerkers die moeite doen hun gevallen broeders en zusters de zaligheid terug te brengen, die zij eens verworpen hebben. En dit bevrijdingswerk zal slagen, ofschoon het eeuwig lange tijden vereist tot het laatste, eens gevallene tot Mij terugkeert. Tot ook Mijn uit Mijn Liefde voortgekomen eerste wezen Mij weer nader komt in verlangen naar Mijn Liefde, tot ook deze berouwvol in het Vaderhuis terugkeert dat hij eens vrijwillig heeft verlaten.

AMEN

8216 De verandering van de gevallen oergeesten tot materiële schepping

16 juli 1962

Mijn Woord zal u klaarheid geven, vragen beantwoorden en problemen oplossen die uzelf met uw verstand niet kunt oplossen en u zult inzicht verkrijgen, als u kennis begeert. U zult in de waarheid onderwezen worden, want IK wil u "licht" schenken en uw verstand verlichten, opdat u niet in de duisternis gaat en uw ziel schade lijdt - want IK wil haar redden voor alle eeuwigheid. Mijn overgrote Liefde wil altijd alleen maar het heil van uw zielen, want IK verlang naar uw terugkeer en naar de hereniging met u, wat echter de vervolmaking van uw zielen vereist.

U ging eens van MIJ uit in alle volmaaktheid, want IK had u als Mijn evenbeeld geschapen. Als hoogst volmaakte wezens, als miniaturen van MIJZelf, evenwel met dezelfde gesteldheid omdat uw oerelement liefde was, omdat u uit de Oerliefde bent voortgekomen die opnamevaten schiep met de bedoeling ZICHZelf in deze vaten uit te kunnen gieten, om gestadig Liefdekracht te kunnen laten uitstromen, die door deze geschapen wezens opgenomen zou worden.

En deze wezens, evenbeelden van MIJZelf, waren zuiver liefde. Zij waren door MIJ uitgestraalde Liefdekracht en toch wezens die elkander konden waarnemen en zien, die echter MIJZelf niet konden aanschouwen van WIE zij waren uitgegaan, omdat IK de Oervolheid van die Liefdekracht Zelf was en zij die niet konden aanschouwen zonder te vergaan.

IK had hen als kleinste vonkjes, als zelfstandige wezens buiten MIJZelf geplaatst, zoals IK het al verscheidene malen uitgelegd heb, wat echter als een zuiver geestelijk proces voor u, mensen op de aarde nooit duidelijk zal zijn.
En omdat deze wezens zelfstandige met vrije wil uitgeruste schepselen waren, die over veel kracht en licht beschikten omdat zij gestadig door Mijn Liefdekracht doorstroomd werden, kon IK toch niet verhinderen dat zij hun vrije wil misbruikten in die zin dat zij zich van MIJ afwendden. Dat zij, toen zij voor de wilsproef gesteld werden om MIJ als GOD en Schepper te erkennen, zij MIJ deze erkenning weigerden. Zij keerden zich tot het eerstgeschapen wezen, tot Lucifer, die ze zien konden en die in alle schoon heid en in het helderste licht straalde. Zij wezen de uitstraling van Mijn Liefdekracht af, wat de gestadige verwijdering van MIJ als de Oerbron van licht en kracht betekende.

Ook deze gebeurtenis is u mensen altijd weer door MIJ verklaard, inzover het u verstandelijk kan worden uitgelegd. Maar weet nu dat deze buiten MIJ geplaatste schepselen wel in hun wezen helemaal in het tegendeel konden veranderen, dat zij echter niet meer konden vergaan, maar bestaan bleven en voor eeuwig bestaan blijven.

Deze wezens waren in hun oersubstantie liefde, dus kracht die volgens de wet van eeuwigheid werkzaam moet zijn, die niet eeuwig werkeloos blijven kan. Door de steeds groter wordende verwijdering van MIJ, die het gevolg was van de afwijzing van Mijn Liefdedoorstraling, verhardde de geestelijke substantie van die door MIJ geschapen oerwezens en zij werden onbekwaam tot scheppen en werken.

Daarom loste IK de oergeesten op. De eens als wezens uitgestraalde kracht veranderde IK en daaruit ontstond de materiële schepping, waarin de kracht weer aktief, dus werkzaam kon worden naar Mijn Wil.

En zo kunt u met recht zeggen: de gehele schepping bestaat uit de door Mijn Wil omgevormde oergeesten, de zelfde kracht die IK uitstraalde in vorm van ikbewuste wezens, die nu omgevormd werden tot andere vormen, tot scheppingswerken van allerlei aard.
Elk scheppingswerk wees IK nu zijn bestemming toe. Zodoende gaat nu de in partikeltjes opgeloste oergeest door alle scheppingen heen, en dient MIJ volgens de wet van het "moeten". Daardoor wordt die kracht aktief naar Mijn Wil, omdat die kracht weer volgens de oerwet werkzaam moet worden.

Bedenk altijd: de geestelijke oerwezens waren uitgestraalde kracht van MIJ. En of zij nu opgelost zijn en zich eerst weer aaneensluiten na een eindeloos lange tijd, het oerwezen zal niet vergaan maar keert onvermijdelijk eenmaal weer tot MIJ terug.
Maar dan is het weer dat zelfde wezen dat eens uit MIJ is voortgekomen. Het is dan door alle scheppingen heen gegaan over de weg van terugkeer tot MIJ, En ten laatste gaat het in de gedaante als mens, als menselijke ziel, de laatse korte weg waar het weer de vereniging met MIJ bereiken kan - wanneer het bewust weer Mijn Liefdestraling aanneemt.

De vrijwillige terugkeer tot MIJ bestaat daarin dat de oergeest zijn verweer tegen de straling van Mijn Liefdekracht moet opgeven. Dan is hij weer het GOD-gelijke schepsel: Mijn evenbeeld, de eens gevallen oergeest, het in alle volmaaktheid geschapen wezen, dat nu echter in volkomen vrije wil die volmaaktheid bereikt heeft, en daarom zich nu weer met MIJ kan verenigen - en nu eeuwig met MIJ verbonden blijft.

AMEN

7942 Het ontstaan van het scheppingswerk "aarde"

15 juli 1961

De gang van het geestelijke over de aarde strekt zich uit over eeuwigheden, want het geestelijke zelf werd tot materie waaruit de aarde en alle scheppingen bestaan. Verharde geestelijke substantie werd door de Wil van GOD tot materie. Zodoende is het gehele scheppingswerk "aarde" alsook alle scheppingen in het gehele universum, de eens door GOD uitgestraalde geestelijke Kracht die als "essentie" door Hem werd uitgestraald, in zichzelf echter zo veranderde, dat ze tenslotte enkel nog maar verharde geestelijke substantie was die nogmaals omgevormd werd tot scheppingen van allerlei aard.

Eindeloze tijden zijn daarvoor nodig geweest, want ook deze omvorming gebeurde in de wettelijke orde. De ontwikkeling van wat nu als bewoonde aarde zichtbaar is, heeft in talloze ontwikkelings- perioden plaats gevonden. Het was geen plotseling uit GOD voortgekomen daad van Zijn Scheppingsmacht, want ook deze langzame ontwikkeling had zijn bedoeling. Er werden steeds weer geestelijke partikeltjes gevangen en omgevormd. Het was een wordingsproces van ondenkhaar lange tijdsduur, voordat de aarde gevormd was tot een scheppingswerk dat voor het steeds rijper wordende geestelijke tot verblijfplaats en tot een leven in overeenstemming met de natuur kon dienen, zoals het in GOD's eeuwig heilsplan was voorzien.

En ook dit geestelijke had eindeloze tijden nodig tot het die graad bereikt had waarin het dan als mens over de aarde mocht gaan, met het doel van een laatste voltooiing.

Deze laatste gang over de aarde als mens is maar 'n moment, in vergelijking met de eeuwig lange tijd van de eerdere gang over de aarde. Voor GOD was weliswaar de schepping van iedere vorm het werk van een ogenblik, want door Zijn Wil en Kracht zet Hij elke gedachte die Hij buiten zich Zich plaatst om, als een bestaand werk. Maar de tegenstand van het eens gevallen geestelijke bepaalde de tijdsduur tot aan de materiële omvorming, want GOD dwong het Hem weerstrevende geestelijke niet, maar Zijn Liefdekracht nam het zolang gevangen tot het zijn weerstand wat opgaf - om het dan te omhullen naar Zijn plan. Om het een of andere vorm te geven waarin het dan 'n bepaalde werkzaamheid verrichtte die echter zo minimaal was, dat weer eeuwige tijden voorbij gingen tot deze vormen weer langzaam konden oplossen en veranderen.

Voor het ontstaan van de aarde waren dus eindeloos lange tijden nodig, voordat ze door levende wezens bewoond kon worden. En deze wederom maakten de aarde ervoor geschikt na weer een eindeloos lange tijd de mensen als laatste ontwikkelingsoord te dienen. Maar de menselijke ziel was in al haar partikeltjes door de scheppingen heen gegaan. Want de val in de diepte uit de hoogste hoogte was zo eindeloos geweest dat er ook weer zo'n lange tijd nodig was om uit deze diepte weer zo ver omhoog te stijgen, tot het ik-bewustzijn het wezen weer gegeven kon worden dat nu zijn laatste voltooiing, de laatste gang omhoog mogelijk maakt. Bijgevolg was de schepping nu ontstaan en deze bergt nu dat gevallen geestelijke in een ontelbare hoeveelheid in zich, en dit zal voor zijn terugkeer tot GOD ook eindeloze tijden nodig hebben.

Zodoende is het einde van de schepping nog niet te voorzien, want ze wordt door steeds nieuwe geestelijke deeltjes bewoond die voortdurend van uiterlijke vorm veranderen en zich steeds verder opwaarts ontwikkelen. Juist daardoor is er ook een voortdurend ontstaan en vergaan van elke materiële schepping te zien. Op die manier worden altijd weer al de scheppingswerken vernieuwd en dienen zo tot uitrijping van het daarin geborgen geestelijke, zoals ze ook nog eens de mens tot verdere ontwikkeling dienen, daar zij hem het lichamelijke leven op aarde waarborgen.

Zolang het in de scheppingen gebonden geestelijke de vrije wil is afgenomen, gaat ook de opwaartse ontwikkeling zijn door GOD gewilde weg. Het gebonden geestelijke is dienstig in een of andere vorm en rijpt daardoor langzaam uit. Zodra echter het geestelijke in het stadium als "mens" over de aarde gaat, bezit het weer de vrije wil en kan in plaats van opwaarts te klimmen ook stil blijven staan of zelfs weer achteruitgaan. En deze achteruitgang kan ook daartoe leiden dat het geestelijke in de mens, de ziel, de eens gevallen oergeest, weer in de geestelijke substantie verhardt als voorheen. Met het noodzakelijke gevolg: het nogmaals ontbinden van de ziel in talloze partikeltjes, wat dan weer de gang door de materiële scheppingen vereist.

En deze nu noodzakelijk geworden ontwikkelingsgang vereist ook weer een ontbinden en omvormen van scheppingswerken van allerlei soort, wat als beëindiging van een aardse periode en het begin van een nieuwe gezien kan worden.

Daarom moet u, mensen ook proberen te begrijpen dat in de door GOD vastgestelde tijdsperioden zich zulke geweldadige omzettingswerken aan het scheppingswerk "aarde" voltrekken, die echter altijd op GOD's Liefde en Wijsheid gegrond zijn en die altijd dienen tot verlossing van het eens gevallen geestelijke. En u moet ook altijd op zo'n ingreep van GOD's kant rekenen, wanneer de mensen het ware doel van hun bestaan niet meer beseffen. Wanneer zij dus hun aardse leven niet benutten voor het rijpen van hun zielen tot 'n laatste voltooiing. Want dit is het enige doel van elk scheppingswerk, dat het de ziel van de mens tot voltooiing brengt, dat het de ziel helpt weer te worden wat zij vanaf het allereerste begin was, nml. een hoogst volmaakt wezen dat uit GOD's Liefde is ontstaan, maar in vrije wil van Hem is afgevallen. Maar het zal weer terugkeren tot Hem en GOD heeft Zelf de weg die de ziel weer terugvoert geschapen met de gang door al de scheppingen van deze aarde.

AMEN

7699 De ontwikkelingsweg van het geestelijke door de scheppingen - Het terugvoeringsproces

14 september 1960

U bent door de gehele schepping heen gegaan. Dit is een belangrijke uitspraak die u pas dan kunt begrijpen wanneer u Mijn plan van het terugvoeren, Mijn plan tot vergeestelijking van al het nog onrijpe geestelijke kent en over de verbanden weet die uw gang door de schepping tot grondslag hebben.

U bent pas als mens weer dat oerwezen dat u was toen IK u schiep en buiten MIJ plaatste. Uw afval van MIJ in de diepste diepte had ook uw ontbinding tengevolge, zodat u de gang door de schepping in talloze afzonderlijke substanties afgelegd hebt, die alle in scheppingswerken ingelijfd werden en zo hun bestemming moesten nakomen. Zodoende konden ze langzaam de opwaartse ontwikkeling doormaken die het terugvoeren van het geestelijke, zijn wezensverandering, tot stand moet brengen volgens Mijn heilsplan van eeuwigheid.

Elk scheppingswerk heeft zijn taak waarvan het doel dienen is. Door voortdurend dienen vanuit de wet van het "moeten" verliest het geestelijke steeds weer zijn uiterlijke vorm en kan zich dan weer in een nieuwe uiterlijke vorm belichamen. En dit wordt zolang voortgezet, tot het geestelijke de rijpheid verkregen heeft die.voor de belichaming - als mens, nodig is.

Deze ontwikkelingsgang door de scheppingen van de aarde voert onherroepelijk tot deze rijpheid, want hij wordt afgelegd onder de wet van het "moeten". Mijn Wil beslist, en overeenkomstig deze Wil voegt zich alles naar Mijn wetten en bereikt zo de rijpheid. Wel eist het eindeloos lange tijden tot een bepaalde graad van rijpheid bereikt is waarin de af - zonderlijke substanties zich weer verzameld hebben en de oerziel, nu als mens belichaamd, de laatste gang over de aarde gaat om zijn vergeestelijking te voltooien.

Maar deze gang door de schepping kan niet willekeurig uitgeschakeld of door een andere ontwikkelingsgang vervangen worden, hij moet door elk wezen afgelegd worden dat weer wil terugkeren en worden wil zoals het was in het allereerste begin. Want de materiële schepping is pas door Mijn Wil tot stand gekomen omdat IK ze als weg zag waarover Mijn schepselen - die onmetelijk ver van MIJ verwijderd waren, weer nader tot MIJ konden komen.

De schepping zelf is dus dat gevallen geestelijke dat zich verhardde tot geestelijke substantie en dat door Mijn Wil nu omgevormd werd in de meest verschillende vormen die IK hun bestemming en doel toewees: langzaam het geestelijke tot rijpheid te brengen en dit steeds een nieuwe vorm aan te bieden om steeds een hogere rijpheid te bereiken. Om uiteindelijk eenmaal als mens belichaamd, als ik-bewust wezen, het laatste doel na te streven: de vereniging met MIJ bewust te zoeken en te vinden en dan de uiteindelijke terugkeer tot MIJ voltrokken te hebben.

Dat is het enige doel van elk scheppingswerk, dat het geestelijke zich erin kan bergen dat verplicht is opwaarts te gaan naar MIJ en dat ook door Mijn Wil deze langzame opwaartse ontwikkeling bereikt, omdat het dient. Weliswaar steeds ook onder de wet van het "moeten" en zich door dat dienen altijd weer bevrijdt uit zijn vorm.

Maar er zullen nog eeuwigheden vergaan totdat van het laatste geestelijke wezen al zijn partikels weer samen zijn gekomen. Tot dan ook de geest tegenovergesteld aan MIJ, Lucifer, zich vrijwillig weer naar MIJ toewenden zal, omdat hij volledig krachteloos is, wanneer alle geschapen wezens hem vrijwillig verlaten hebben, die streven nu naar MIJ te gaan omdat zij MIJ als hun Heer en Schepper onderkennen.

Pas dan zal Mijn tegenstander zijn volledige onmacht inzien en weer verlangen naar licht en kracht. Pas dan verlangt hij weer naar Mijn Liefde die hem eens onmetelijk zalig maakte, en hij zal zich dan ook weer vrijwillig openen voor Mijn Liefdestraling en keert nu als Mijn zoon tot MIJ terug. AMEN

5800 De schepping van de mens - De zondeval

31 oktober 1953

Het gevallen geestelijke had een eindeloos lange tijd nodig voor zijn opwaartse ontwikkeling, en ook Mijn afzonderlijke scheppingen vergden een eindeloos lange tijd die als het ware, met het daarin gebonden geestelijke, zich ook moesten ontwikkelen, om het steeds rijpere geestelijke daarin te kunnen opnemen. Steeds weer werden nieuwe vormen geschapen en steeds weer werd deze vormen een bestemming toegewezen. En zo ontstond de aarde niet in een ogenblik, maar zijn er eindeloze tijdperken verlopen totdat het geestelijke in alle rijpheidsgraden de vereiste uiterlijke vorm aantrof, omdat de steeds grotere rijpheid ook steeds weer nieuwe scheppingen vereiste.

Zolang dus het geestelijke onder de wet van het "moeten" gebukt ging bestond Mijn scheppende bezigheid uit het doen ontstaan van de aarde als uitrijpingsplaats voor het zo diep gevallen geestelijke dat daarin een rijpheid zou kunnen verkrijgen die het gebonden geestelijke de vrije wil terug zou geven, die het eens misbruikt had.

Nu moest er natuurlijk ook een uiterlijke vorm geschapen worden voor dat uitgerijpte geestelijke, opdat het in deze vorm zijn vrije wil weer toetsen kon. En dit scheppingswerk was de mens, die zich van alle vooraf ontstane scheppingen in zoverre onderscheidde dat hij naast de vrije wil ook met verstand en rede begaafd was. Met een denkvermogen, met een ik-bewustzijn en in staat door spraak met zijn medemensen van gedachte te kunnen wisselen, omdat daardoor het samenleven de nodige voorwaarden in zich had de wil te toetsen.

De uiterlijke vorm van de mens was reeds in de laatste stadia van de "je moet toestand" aanwezig en bestemd voor het opnemen van talloze uitgerijpte zielensubstanties. Maar deze schepselen handelden nog vanuit de "je moet toestand" zoals de natuurwet dat vorderde, en daarom waren ze ook niet voor hun handelen verantwoordelijk. Ze waren maar in beperkte mate bekwaam om te denken, evenwel een verzamelbak voor het in eindeloos lange ontwikkelingstijd uitgerijpte geestelijke, maar evenzo scheppingswerken die Mijn Liefde en Wijsheid voor dit geestelijke gevormd had. Maar als mensen te betitelen waren pas die wezens die in het bezit waren van een vrije wil, verstand en ’n ik-bewustzijn.

En nu pas vond het plan van de vergeestelijking van deze schepselen doorgang en dat vereiste dat deze wezens, de mensen, door MIJ onderwezen werden, dat zij hun denkvermogen, hun verstand en hun vrije wil gebruiken moesten overeenkomstig Mijn onderrichtingen. En krachtens hun vrije wil konden zij nu werken en leven op de aarde. Zij konden zich tot kinderen van GOD vormen maar ook geheel tegen Mijn leringen en Mijn Wil ingaan, en daardoor weer in de diepte zinken waaruit zij omhooggestegen waren.

IK schiep de mens. IK gaf het, in een bepaalde graad van rijpheid staande geestelijke, een uiterlijke vorm die zowel aan Mijn Liefde en Wijsheid beantwoordde alsook aan de opdracht die de mens nu te vervullen had. De uiterlijke vorm werd pas tot een levend wezen toen het geestelijke daarin zijn verblijf nam, de samenvoeging van ontelbare partikels die nu als "ziel" aan de vorm het leven gaf. Het geestelijke is dus de gestadig werkende kracht. Het was wel gebonden gedurende de eindeloos lange ontwikkelingsgang en daardoor onbekwaam tot onbelemmerde werkzaamheid, maar in de laatste uiterlijke vorm, in de mens, kan het weer werkzaam worden. Het kan de hem eigen kracht weer ontplooien en deze door de aaneensluiting met MIJ onbeperkt vergroten.

Mijn Kracht stond de eerste mensen in volle overvloed ter beschikking. Zij waren uitgerust op ongewone wijze omdat de proeftijd tijdens hun leven op aarde hen daartoe brengen moest, dat zij volledig vergeestelijkt hun aardse omhulsel zouden afleggen, en weer als ware kinderen in hun Vaderhuis terugkeren. Toch moesten zij de wilsproef ondergaan die IK van ieder geschapen wezen vorder. En het doorstaan van deze proef zou alle mensen die na hen kwamen, geholpen hebben het laatste doel gemakkelijker te bereiken.

In de eerste mensen had IK MIJ wezens geschapen die ondanks hun onvolkomenheid, ofwel, hun gemis aan volmaaktheid als gevolg van hun afval van MIJ, toch een besef over MIJZelf konden krijgen, daar zij van zichzelf inzagen dat ze schepselen waren en dus ook door hun denkvermogen en vrije wil - Mijn Wil konden herkennen en uitvoeren. IK had MIJzelf wezens geschapen aan wie IK MIJZelf duidelijk kon maken ondanks hun afstand tot MIJ, wat voordien in de toestand van een onvrije wil niet mogelijk was.

De (ware) mens was dus het eerste scheppingswerk dat een gevallen oergeest in zich droeg en dit moest hem helpen, weer in zijn oertoestand terug te keren om weer als vrije geest, in eeuwige gemeenschap met MIJ, te kunnen scheppen en werken. Dat was de opdracht voor de eerst geschapen mens en blijft ook de opdracht voor alle mensen tot het einde, tot de totale vergeestelijking van al het gevallene afgesloten is.

Het was een niet al te zware wilsproef die de eerste mens had af te leggen, maar bij deze beproeving moest ook Mijn tegenstander het recht worden toegekend op hem in te werken. En door deze invloed faalde de mens en werd voor de tweede keer afvallig van MIJ. Het was de eerste zondeval op deze aarde, de zondeval waarvan de mensheid op de hoogte is, ook als ze niets afweet van de vorige afval van het geestelijke van MIJ. Maar dit verklaart pas alles, want de eerste mens had niet kunnen vallen als hij het eerst geschapen wezen geweest was dat in het volle bezit van licht en kracht geweest zou zijn, omdat alleen het volmaakte uit MIJ kan voortkomen. Dan had geen vijandige kracht hem kunnen beïnvloeden. De oorzaak van zijn val is echter te vinden in de eertijdse val van het geestelijke, dus in de nog niet uitgerijpte ziel van de mens die zich nu weliswaar bewijzen kon - maar niet bewijzen moest.

De mens echter had verstand en vrije wil en daarom ook een verantwoording te dragen voor zijn ziel, dus moest hij voor zijn schuld boeten. Mijn tegenstander behield de macht over het als mens belichaamde geestelijke, en dat betekent voor ieder mens een moeizame, met strijd en lijden verbonden gang over de aarde. En wel met het doel zichzelf te bevrijden uit zijn heerschappij; een doel, dat de mens ook bereiken kan omdat JEZUS CHRISTUS het mensengeslacht, dat verzwakt was door de zondeval van Adam, te hulp kwam. De verlossing is daarom verzekerd voor iedereen die HEM erkent als ZOON van GOD en Verlosser van de wereld - en HEM gewillig navolgt.

De eerste mens had de brug kunnen bouwen waarover dan al zijn nakomelingen tot MIJ konden komen. Maar omdat hij viel, moest de mensheid nog lang in de knechtschap van satan blijven. Tot de Verlosser kwam, tot JEZUS CHRISTUS naar de aarde neerdaalde om nu een brug te slaan naar het geestelijke rijk, door Zijn lijden en sterven, door Zijn dood aan het kruis.

De wilsbeslissing die van Mijn eerstgeschapen wezen, van Lucifer, gevraagd werd, was geenszins als een gebod te beschouwen. Veeleer was dat wezen volledig vrij zijn wil naar een bepaalde richting te wenden, en die richting van zijn wil was alleen op zijn verlangen naar macht en heerschappij gebaseerd. Het was zich wel bewust van MIJ te zijn uitgegaan maar was van mening alleen te heersen, daar het MIJ niet zag. Het besefte wel dat IK Degene was van Wie het was uitgegaan maar wilde MIJ niet erkennen. En deze wil had niet IK in dat wezen gelegd, maar het wezen zelf had de hem door MIJ geschonken vrije wil zo veranderd.

Dat was het verschil tussen de eerste val van Lucifer en de zondeval van de eerste mens, want de laatstgenoemde droeg nog de verkeerde wil in zich en daarom gaf IK hem een gebod dat hij niet overtreden mocht. Een gebod, waaraan hij zich ook gemakkelijk had kunnen houden wanneer de MIJ vijandige geest niet op hem ingewerkt had. Deze had daarom nog een sterke invloed op de mens omdat hij eigenlijk nog steeds een deel van hem was - omdat de ziel nog niet de volmaaktheid teruggekregen had - welke een val onmogelijk maakt.

Een volmaakt geschapen mens had niet kunnen vallen, d.w.z. hij zou tot het overtreden van dit gebod niet in staat geweest zijn, omdat het volmaakt geestelijke in de mens, hem terug gehouden zou hebben van elke godvijandige daad. De schepping van de mens was echter pas het gevolg van de val van Lucifer en zijn aanhang, want IK had het anders waarlijk niet nodig gevonden het door MIJ in het leven geroepen geestelijke, uiterlijke vormen te geven als omhulling.

De vorm van de mens bevatte reeds het gevallen geestelijke. Daardoor was Adam reeds met de eerder begane, zonde belast, die hij echter had kunnen kwijtraken als hij Mijn gebod geëerbiedigd had - en het was hem dus mogelijk deze erfschuld te delgen. Zijn val echter stelde de terugkeer van het gevallen geestelijke tot MIJ weer tot eindeloze tijden uit. Maar toch is ze mogelijk geworden door het Verlossingswerk van de mens JEZUS - Die, zonder gebod van Mijn kant uit, dat volbracht heeft wat Adam had moeten doen: nml. volledig Mijn Wil te volbrengen en door een leven van liefde zich weer met MIJ te verenigen, om in het volle bezit van licht en kracht te komen.

AMEN

9005 Hoe is de zondeval van de eerste mensen te begrijpen?

30 juni 1965

Elke geestelijke vraag die u MIJ stelt beantwoord IK, maar u moet vooralsnog dit ene weten, dat het niet Mijn Wil is geweest om u een zo bijzonder zwaar aardse leven te laten doorstaan. De tijd die u in gebonden wil, d.w.z. onder de wet van het "moeten" heeft doorgebracht zou waarlijk voor MIJ voldoende geweest zijn, want die tijd was zo ontzettend lang, dat zij inderdaad voldoende geweest was dat u zich weer met MIJ had kunnen verenigen. Maar IK moest van u echter wel de laatste beproeving van uw wil verlangen, die u nu als ik-bewuste wezens, als mens, zou moeten afleggen.

U behoefde uzelf slechts vrijwillig weer aan MIJ te geven, dan had u daardoor de grote zonde van uw vroegere afval van MIJ opgeheven. U moest uw liefde tot MIJ bewijzen omdat u zich eens verweerde tegen Mijn Liefdestraling. Daarom waren de eerste mensen goed geschapen en zij waren MIJ in liefde toegewijd, want IK had hen in alles voorzien. IK gaf hun de aarde ten geschenke, IK maakte alles dienstbaar aan hen en zij zagen MIJ als hun GOD en Schepper. Zij waren omgeven door heerlijke werken van Mijn scheppingsmacht. Zij konden zich daarover verheugen en alles was alleen maar daarop gericht dat zij MIJ konden loven en dank zingen, en dat zij MIJ vurig konden liefhebben.

En zij hadden ook geen slechte gedachten vanuit zichzelf. Maar de vrije wil moest IK de eerste mensen evengoed schenken zoals IK gedaan had, toen zij als oergeesten van MIJ waren uitgegaan - zij waren dus zonder vrije wil niet denkbaar. En omdat zij zich eertijds afgewend hadden van MIJ en vrijwillig Mijn tegenstander in de diepte volgden, had deze evenzo het zelfde recht op de eerste mensen in te werken, omdat weer de wil beslissen moest of deze MIJ of hem wilde volgen.

En deze wilsproef, waaraan zij gemakkelijk hadden kunnen voldoen, hebben zij niet doorstaan. Daardoor werden weer alle boze neigingen gewekt die zij reeds in de tijd voor de belichaming als mens overwonnen hadden. Deze stamouders droegen nu hun aard op de erna komende geslachten over, en steeds moeilijker werd het voor dezen zich van de ketenen van de tegenstander te ontdoen.

Hadden de eerste mensen echter die wilsproef doorstaan, wat niet te zwaar voor hen geweest was, dan was de eindeloos lange weg van voorheen voor MIJ voldoende geweest, en zij die na hen kwamen hadden MIJ evenzo vrijwillig weer hun liefde geschonken. Zij zouden dan alleen maar over de aarde gegaan zijn om van haar scheppingen te genieten en zij zouden op alle scheppingen alleen maar een goede invloed uitgeoefend hebben, zodat ook die zich als mens vlugger konden belichamen. En dat leven op aarde zou dan slechts een voorstadium geweest zijn tot het eeuwige leven. De macht van de tegenstander zou dan gebroken zijn geweest omdat de eerste mensen zich geheel bewust aan MIJ hadden overgegeven en de tegenstander volledig uitgeschakeld, die nu zijn macht niet meer had kunnen aanwenden en dan zichzelf ook spoedig aan Mijn Liefde had overgegeven.

Er werd dus alleen van de eerste mensen verlangd dat zij zich weer vrijwillig door Mijn licht zouden laten bestralen, en de oerzonde zou dan opgeheven worden, want alleen liefde kon deze zonde verzoenen. Doch nu werd deze zonde herhaald, en wat voorheen alleen op de in de schepping gekluisterde geestelijke wereld betrekking had, dat trof nu de gehele mensheid. Wat de eerste mensen gemakkelijk hadden kunnen bereiken als zij hun wil juist gericht hadden werd nu eindeloos zwaar, omdat alle satanische eigenschappen zich in de mens vastzetten, en om daartegen te strijden was grote kracht vereist die de wil van de mens niet meer opbracht. Bijgevolg werd nu het verlossingswerk van JEZUS CHRISTUS noodzakelijk. Van die Lichtgeest, Die zich vrijwillig daarvoor had aangeboden toen HIJ inzag dat de eerste mensen faalden. DIE Zich MIJ aanbood uit liefde te lijden en te sterven aan het kruis, om deze dubbele zonde te verzoenen.

Vanaf het allereerste begin wist IK al dat deze tweede zondeval plaats zou kunnen vinden, maar IK wilde niet dat de mensen zo'n pijnlijke weg moesten gaan. IK kon echter de wil van de mensen niet onvrij maken. En daar IK weet dat IK eenmaal alle wezens terug zal winnen omdat voor MIJ duizend jaren zijn als een dag - daar het gaat om het eeuwige leven in zaligheid, wat u ook eenmaal in zult zien, behoeft u ook geen bedenkingen te hebben. En als u eenmaal vrij zult zijn van deze kwellingen, bent u dan ook hoogst volmaakt geworden en u zult dan ook genieten kunnen van al die heerlijkheden die tegen al het leed van de tijd ervoor opwegen en niet met aardse begrippen gemeten kunnen worden.

Altijd moet u weten dat niet IK dat ontzaglijk leed, dat de mensen sinds de zondeval van de eerste mensen zichzelf hebben aangedaan, veroorzaakt heb. Dat IK waarlijk de eerste mensen elke mogelijkheid verschafte om hun de vrije wilsbeslissing gemakkelijk te maken. Dat IK hun alleen een licht gebod gaf dat zij konden vervullen, als in hen de liefde zo sterk was geweest dat alleen deze hen ertoe bracht zich geheel aan MIJ over te geven. Dat dan echter deze innige liefde alle erna komende mensen gegrepen had, en dezen daardoor ook Mijn tegenstander konden weerstaan in alle verzoekingen.

De tweede val heeft echter plaatsgevonden, en deze heeft alle erna komende mensen opnieuw belast – tot de goddelijke Verlosser JEZUS CHRISTUS op aarde neerdaalde om met Mijn tegenstander een openlijke strijd te leveren. Want deze misbruikte zijn macht doordat hij de mensen tot steeds grotere liefdeloosheid aanzette en hun wil steeds meer verzwakte, zodat zij zonder het werk van verlossing niet meer vrij konden komen, maar steeds dieper in de duisternis wegzonken.

En aan deze activiteiten heb IK Zelf een grens gesteld. IK zond Mijn "ZOON" naar de aarde om die mensen te redden die gered wilden worden. Want weer moet de vrije wil ertoe bereid zijn de genaden van het verlossingswerk aan te nemen, omdat ook het reddingswerk niet tegen de wil in van de mens volbracht kan worden. Oorspronkelijk zou de gang door de scheppingen van de aarde voldoende geweest zijn om de wilsproef als mens nu te kunnen afleggen, want iedere ziel was door de kwellingen in de "je moet" toestand reeds zo ver uitgerijpt dat zij gemakkelijk de verzoekingen kon weerstaan. Maar de val van de eerste mensen gaf de tegenstander weer macht over alle zielen, en die heeft hij ook uitgebuit op 'n verschrikkelijke manier.

 

Daarom was als eerste mens juist een oergeest gekozen die alle bekwaamheden bezat om de tegenstander te kunnen weerstaan, maar hij kon niet gedwongen worden tot zijn beslissing. Hij moest volkomen vrij blijven in zijn denken en handelen. En nu zorgde Mijn tegenstander er voor deze vrije wil naar hem toe te wenden, met dus de nieuwe val als gevolg, waardoor de zonde van de afval van MIJ van de geesten herhaald werd. Maar dit recht kon Mijn tegenstander niet geweigerd worden omdat de val van weleer in vrije wil gebeurde, en zij hem in de diepte gevolgd zijn.

U kunt dus niet zeggen dat IK die tweede val gewild heb om u nu weer in een toestand van de grootste kwellingen te verplaatsen, maar IK kon die val niet verhinderen omdat hij ook weer vanuit de vrije wil gebeurde, en deze vrije wil zich ook eenmaal weer naar MIJ toe zal keren, en u dus zeker eens een uitweg uit deze ellendige toestand vindt omdat Mijn Liefde u verlost heeft. Want deze Liefde heeft Zich in JEZUS CHRISTUS belichaamd om de tegenstander te bestrijden, en hem alle zielen te ontrukken die weer tot MIJ terug willen keren in hun Vaderhuis - in hun ware Vaderland dat zij eens vrijwillig verlieten. Mijn Liefde behoort u toe als voorheen, en alle leed zal ophouden zo gauw u vrij wilt zijn van hem die u nog geketend houdt. Zo gauw uw weer naar MIJ verlangt en MIJ zo het recht geeft dat IK u weer in bezit neem, opdat IK u eeuwig niet meer hoef op te geven.

AMEN

8806 De kennis van de oerschuld is nodig om het verlossingswerk te begrijpen

26 mei 1964

U, mensen ontbreekt de kennis over de val door de oerzonde - daarom beschouwt u het verlossingswerk van JEZUS CHRISTUS ook alleen maar als een verzoeningswerk voor uw menselijke schuld. Ja, u betwist HEM zelfs het werk van verlossing omdat, zoals u gelooft, ieder zijn schuld tot de laatste cent betalen moet. Zou het alleen de schuld die u als mens op u geladen heeft zijn, dan zou deze mening te begrijpen zijn. Maar het gaat over de grote oerschuld en om de afval der geesten van MIJ. Een schuld die u zelf nooit zou kunnen voldoen en die ook geenszins ontkend kan worden; die de aanleiding is van het ontstaan van de gehele materiële schepping en die oorzaak is van Mijn menswording in JEZUS CHRISTUS.

De aanleiding tot deze afval van MIJ was dat de geschapen wezens MIJ niet konden zien, en daarom maakte IK MIJ zichtbaar in JEZUS. Wie alleen maar de vroegere zondeval van de eerste mensen laat gelden, voor die zal het ongelooflijk lijken dat voor deze zonde een Verlosser nodig geweest is. Hij zal altijd staande houden dat de mensheid niet gestraft kan worden voor een zonde die zij niet begaan heeft. Zodoende zouden ook de zonden die de mens als zodanig begaat wel een vergrijp tegen Mijn Liefde zijn, die zij echter niet beseffen in de toestand van hun lichteloosheid - die echter wel het gevolg is van deze grote oerzonde.

Deze zonde verklaart echter alles; maar zolang de mensen niets weten over deze gebeurtenis van de afval der oergeschapen geesten, valt het hun ook moeilijk in een goddelijke Verlosser te geloven, Die terwille van deze schuld die HIJZelf op Zich genomen heeft, aan het kruis is gestorven onder grote smarten en pijn - om MIJ het verzoeningsoffer aan te bieden.

En daarom moet ook elke leer die de goddelijke Verlosser ontkent, die dus het verlossingsprincipe verloochent, afgewezen worden als dwaalleer, ook dan wanneer het werken van JEZUS als Verbreider van de goddelijke Liefdeleer benadrukt wordt. Want het gaat om de verlossing van de oerschuld die enkel en alleen IKZelf in de mens JEZUS volbrengen kon, wat voor u de verklaring is van Mijn menswording. Want IKZelf ben een WEZEN DAT geen van Mijn schepselen zou kunnen aanschouwen - zonder te vergaan.

Wilde IK MIJZelf dus voor u zichtbaar maken, dan moest dat in de vorm van een aan u gelijk wezen geschieden, dat voor u de mens JEZUS was. Het is dus op de eerste plaats nodig het verloop te kennen van de afval van de wezens van MIJ, om dan ook het verloop van de schepping van de zichtbare wereld te begrijpen. Dan is ook de verdere strijd tussen licht en duisternis en het optreden van een Redder der mensheid in JEZUS CHRISTUS, een niet gevallen oergeest, te begrijpen - in Wie IK MIJ Zelf belichaamd heb omdat u zich van de alles voortbrengende KRACHT geen enkele voorstelling kon maken.

En daarom kunt en moet u een Verlosser erkennen DIE terwille van de schuld van allen aan het kruis is gestorven, en voor u mensen de vergeving van uw schuld afgesmeekt heeft. Die vergeving kan u echter niet zomaar toevallen, maar u moet HEM Zelf daarom hebben gevraagd, omdat de val in vrije wil is geschied en nu de terugkeer tot HEM ook in vrije wil moet plaats vinden. Dat nu een ernstig naar volmaaktheid strevend mens, naast de oerschuld, ook de zonden als mens vergeven worden, behoeft niet betwijfeld te worden, want alle schuld moet gedelgd worden en de vergeving is zodoende verzekerd.

Daar JEZUS echter zelden als Verlosser erkend wordt omdat veel dwaalleren HEM alleen als verheven mens en als een opgeklommen meester zien, niet echter Mijn menswording in HEM willen erkennen, bidden zij HEM ook niet om vergeving van al hun zonden. Er is er echter maar EEN DIE hen kan bevrijden van hun grote schuld, slechts EEN komt die Macht toe alle schuld in 't zand te schrijven - en dat is JEZUS CHRISTUS, in WIE IK Zelf mens ben geworden.

AMEN

6860 Zonder JEZUS CHRISTUS wordt men niet vrij

29 juni 1957

U hebt MIJ nodig als u vrij wilt komen van uw tegenstander. U kunt uit eigen kracht niet van hem loskomen, u moet hulp hebben die alleen EEN u brengen kan: JEZUS CHRISTUS, Die de tegenstander overwonnen heeft door Zijn dood aan het kruis. In HEM was IKZELF - HIJ en IK zijn EEN, dus moet u tot MIJ in JEZUS CHRISTUS om hulp roepen en zij zal u dan ook ten deel vallen.

Als u alleen een GOD erkent zonder echter JEZUS CHRISTUS, de goddelijke Verlosser, met deze GOD in overeenstemming te kunnen brengen, dan is uw erkenning van een GOD nog niet overtuigd. U spreekt dan slechts iets uit met uw mond waarvan u in het diepst van uw hart niet overtuigd bent, en dan gaat u uw aardse weg nog zonder MIJ. U zult dan ook niet los kunnen komen van hem die het tegengestelde is van MIJ, die u nog beheerst en wiens macht u alleen niet breken kunt.

U hebt MIJ nodig, laat u dat gezegd zijn, anders vervult u uw aardse levensdoel niet,uzelf los te maken van hem die u eens vrijwillig gevolgd bent - en u te keren tot MIJ, uw GOD en VADER van eeuwigheid. IK ben altijd bereid u te helpen van hem los te komen, maar deze hulp moet u van MIJ afsmeken omdat uw wil meebepalend is dat IK u bevrijd. Want hij heeft hetzelfde recht op u zolang u nog hetzelfde wilt als hij, wat een zich afwenden van MIJ betekent.

Maar met uw zwakheid als gevallen wezen is rekening gehouden, want een Mens stierf voor u uit Liefde en Barmhartigheid aan het kruis. HIJ wist van uw zwakheid en HIJ wist ook dat het u onmogelijk was deze ketenen te verbreken, die u omgedaan waren door Mijn tegenstander - alhoewel door eigen schuld.

In deze mens JEZUS heb IK MIJ ZELF belichaamd omdat IK MIJ over uw zwakke, hulpeloze en pijnlijke toestand ontfermde en omdat IK u de mogelijkheid wilde geven weer tot MIJ terug te keren - en binnen te gaan in uw oertoestand die voor u vrijheid en zaligheid betekent. IK bracht dus als mens een zoenoffer voor u en IK heb tegelijkertijd de schuld van uw vroegere afval van MIJ, ZELF afgedragen in de mens JEZUS. IK bood Mijn tegenstander het losgeld aan voor u, zodat hij u vrij moet laten als u daar zelf naar verlangt.

Maar dit verlangen moet u ook tot uiting brengen. U moet naar MIJ willen komen, u moet willen behoren tot hen wier zielen IK heb los gekocht van hun heer.
U moet een beroep doen op de hulp van JEZUS CHRISTUS en u moet MIJ in HEM aanroepen. En u zult het ook kunnen als u in HEM en Zijn Verlossingswerk gelooft. Als u gelooft aan Mijn menswording in HEM. Want pas dan gelooft u ook met overtuiging aan MIJZELF, dan ben IK levend in u geworden en dan gaat u ook niet meer uw aardse weg zonder MIJ en u bereikt dan ook zeker uw doel.

En zo moet u zich maar eens ernstig afvragen wat de zin en het doel van uw aardse leven, wat uw eigenlijke opdracht is. U moet de ernstige wil hebben dat u niet gefaald hebt aan het einde van uw leven op deze aarde. En als u deze wil hebt, bid dan die ENE om hulp DIE u alleen kan helpen, JEZUS CHRISTUS. Want HIJ en IK zijn EEN, en als u HEM aanroept roept u MIJ aan - en uw roep zal niet ongehoord wegsterven.

Want wie het ernst is het doel van zijn aardse leven te bereiken, diens gedachten zullen ook spoedig juist geleid worden en hij zal inzien dat er zonder JEZUS CHRISTUS geen verlossing is.
Maar over de innerlijkste wil, het innerlijkste verlangen kan IK echter niet beschikken, het is vrij. IK kan alleen maar waarschuwen en vermanen en IK kan u alleen maar aansporen tot nadenken. Uzelf moet echter handelen volgens uw innerlijk verlangen, en overeenkomstig hiermee zal ook uw toestand van rijpheid zijn wanneer u deze aarde verlaat.

AMEN

5897 Het aardse leven is de weg, maar niet het doel

7 maart 1954

De wereld is u tot toetssteen van uw wil gegeven, d.w.z. u moest in een arbeidsveld geplaatst worden dat u mensen aansporen zou uw wil in een bepaalde richting te leiden. Deze wereld kan dus niet omzeild worden, maar ze moet overwonnen worden door de mens die het doel bereiken wil. De laatste belichaming van de ziel, het geestelijke in de mens op deze aarde, is beslist noodzakelijk - omdat er voor u een mogelijkheid geschapen moest worden om uw vrije wil te gebruiken, die voorheen gebonden was door uw vroegere afval van MIJ.

Want een ziel die deze laatste belichaming ontwijken wil, kan ook niet in het bezit komen van een vrije wil, want haar grote weerstand tegen MIJ zou dat niet toelaten. Pas wanneer de ziel bereid is op aarde de weg van de dienende liefde te gaan, wordt haar de genade van de belichaming ten deel. Want deze bereidwilligheid getuigt van de rijpheidsgraad die voor de laatste wilsproef nodig is. Ook is iedere ziel voor haar binnengaan in het te verwekken lichaam bereid deze laatste gang te gaan omdat dit haar de vrijwording uit de vorm kan brengen, en zij ook de wil heeft vrij te worden. De ziel verliest echter iedere herinnering aan het verleden. Zij betreedt zonder enig besef deze aarde en maakt nu een langzame ontwikkeling door. Zij leert haar wil te gebruiken, zij wordt opgevoed en verder wordt haar door MIJ op elke wijze hulp geboden om tot inzicht van het goede en juiste te komen - om in vrije wil nu ook dat goede en juiste te doen.

Van Mijn kant uit geschiedt alles wat voor een goede wilsbeslissing bevordelijk is. Nochtans behoudt de mens de vrijheid van zijn wil, en het gehele aardse leven werkt nu in zekere zin op hem in als een te kiezen of af te wijzen voorwerp. Want de mens moet dit alles doorlopen om tot MIJ in Mijn rijk te komen. Maar hij moet er niet in blijven steken, hij mag zich niet laten vangen en dan opnieuw onvrij worden, terwijl hem de uiteindelijke vrijheid wacht.

Het aardse leven is een weg die hij moet gaan, maar is niet het doel zelf. En laat hij zijn blikken omhoog zweven, dan volgt hij ongestoord en vastberaden zijn weg. Maar blijven zijn ogen naar de grond gericht, dan zal hij alleen zien wat er om hem gebeurt en hij zal niet los komen van deze aarde, waardoor zijn vlucht omhoog niet mogelijk is. Hij moet de wil en de kracht opbrengen zich los te maken van alles wat hem op aarde begerenswaardig lijkt, dan zal hij ook als overwinnaar te voorschijn komen. Hij zal dan de aardse weg afleggen als noodzakelijk laatste fase van zijn ontwikkeling omhoog - en hij zal zijn wilsproef doorstaan.

Zijn wil blijft dan naar MIJ toegewend ondanks alle verleidingskunsten van Mijn tegenstander, die eveneens om zijn ziel, om zijn wil, worstelt. Hij wordt dan overwinnaar van deze wereld en kandidaat voor Mijn rijk - dat niet van deze wereld is.
AMEN

5967 Wat is onder "erfzonde" te verstaan?

29 januari 1954

Er moeten in u steeds weer vragen bovenkomen die u zou willen hebben beantwoord, dan kan IK u opheldering verschaffen, zodra u zich met MIJ in verbinding stelt, zodra u na innig te bidden hoort wat IK tegen u zeg, doordat u nu de gedachten die in u opkomen als Mijn antwoord beschouwt, wanneer u niet rechtstreeks door MIJ wordt aangesproken door de stem van de GEEST.

Uw verlangen en uw roepen naar MIJ verzekert u ook van het juiste denken, maar zonder MIJ zult u de waarheid niet hebben. Zonder MIJ is uw streven naar opheldering tevergeefs, omdat zonder MIJ alleen onjuiste gedachten u vervullen, die de krachten van beneden u kunnen overbrengen, juist omdat u MIJ uitschakelt, Die de Gever van de waarheid ben.

En zo moet het volgende u worden gezegd: Er kan u alleen opheldering d.m.v. beelden worden toegestuurd, zolang u niet volmaakt bent. Nooit zou u de eindeloze diepten van de goddelijke Wijsheid kunnen begrijpen, nooit zou u de beweegreden kunnen begrijpen voor Mijn besturen en werkzaam zijn, omdat uw onvolmaaktheid ook gebrekkige kracht om te weten betekent en u dus op grond van uw verstand geen opheldering zou kunnen vinden, die echter bliksemsnel kan worden toegestuurd zodra in het geestelijke rijk het licht van Mijn Liefde u doorstroomt.

Op aarde zult u aanschouwelijk opheldering moeten verkrijgen, er kunnen u alleen gebeurtenissen die zich in Mijn schepping afspeelden beschreven worden die passen bij uw bevattingsvermogen en dus kunnen u ook de geestelijke processen in de harten van de eerste mensen alleen door aardse gebeurtenissen begrijpelijk worden gemaakt, die op zichzelf toch slechts een zwakke vergelijking zijn, juist omdat u zelf nog zwak van geest bent. U, mensen bent gebonden door natuurwetten, want de volledige vrijheid die u door uw vroegere afval verspeeld hebt, zal u zich pas weer moeten verwerven door uw leven op aarde.

IK legde daarom de eerste mensen een beperking van hun wil op, omdat IK wilde dat ze eerst moesten inzien dat ze aan een Macht onderdanig waren en zij zich aan deze Macht dus vrijwillig zouden moeten onderwerpen om nu hun uiteindelijke vrijheid ten geschenke te krijgen. Eens wilden zij MIJ niet erkennen en dit was de eerste zonde, de opstand tegen MIJ uit Wie ze waren voortgekomen. Alleen het erkennen in vrije wil kon deze eerste zonde weer opheffen. En deze erkenning van MIJ Zelf wilde IK bereiken toen IK de gehele schepping liet ontstaan. Dus daarom waren de eerste mensen zo begiftigd dat ze MIJ wel konden herkennen maar er niet toe waren gedwongen. En daarom moest dus de vrije wil beslissen, die weer op de proef gesteld moest worden in een "verzoeking".

(28 mei) Het oog van de mensen moest op iets gericht zijn dat ze begeerden en een verbod en een verleiding tegelijkertijd moest hen tot de beslissing van hun wil brengen. Begrijpelijkerwijs echter de verleiding met een belofte verbonden zijn waarvoor ze dan niet moesten bezwijken. Het verbod en de verleiding kwamen van twee kanten, omdat het ging om de terugkeer van het gevallene naar MIJ en om het blijven bij Mijn tegenstander, om het bereiken van het doel van het door MIJ geschapene of om de hernieuwde terugval in de diepte.

En bijgevolg moest ook in de mens de begeerte zijn gelegd en hem ook de mogelijkheid worden geboden, deze begeerte te stillen, of haar echter te overwinnen terwille van een veel hoger doel: de eeuwige gelukzaligheid bij MIJ die elke aardse vervulling van de begeerte meer dan duizendvoudig overtreft. Daar het terugwinnen van de afvallig geworden geestelijke wezens een strijd was tussen MIJ en Mijn tegenstander, moest ook deze de mogelijkheid hebben op de wil van die wezens in te werken, alleen dat hij schijngoederen en schijngeluk voorspiegelde, opdat de mensen het ware geluk, een zalig leven in de eeuwigheid, voor zich zouden verspelen.

IK was op de hoogte van deze verleiding en gaf daarom de eerste mensen een gebod met gelijktijdig een waarschuwing voor de eeuwige dood. En deze waarschuwing zou voldoende hebben moeten zijn elke begeerte in de mens te verstikken om het leven niet te verliezen. En Mijn tegenstander overtuigde hen van het tegendeel van Mijn waarschuwing en beloofde hun het leven. Maar zij zagen MIJ als hoogste Macht en volgden toch de leugen en daardoor brachten ze de dood in de wereld. Maar wat was het dat hun begeerte zo machtig liet worden dat ze aan deze begeerte ten prooi vielen?

Ze leefden een zalig leven in het paradijs, ze waren heer over alle geschapen dingen, alles was aan hun wil onderworpen en ze voelden zich gelukkig in het volle bezit van kracht en macht. Innige liefde verbond ook de eerstgeschapen mensen en al ingevolge deze liefde zouden ze zichzelf hebben kunnen verlossen uit de boeien van Mijn tegenstander. En zolang deze liefde op MIJ en op de partner was gericht, bestond er ook geen gevaar te falen in de wilsproef. Maar Mijn tegenstander wist deze liefde verkeerd te sturen, hij veranderde ze in eigenliefde doordat hij hun valse beloften deed en dus nu de begeerte in hen opwekte zichzelf genot te verschaffen. Hun liefde werd een liefde die wilde hebben, een egoïstische en lage liefde en daarmee voegden zij zich weer in de macht van hem van wie ze zich moesten bevrijden en het ook konden als ze Mijn geboden boven hun verlangen hadden gesteld.

Begrijp het u, mensen, de tijd was nog niet gekomen dat Ik het eerste mensenpaar wilde zegenen, daarom werden ze zondig, want niets is zondig wat zich aan Mijn scheppingsplan aanpast, niets kan zonde zijn wat in wettelijke ordening geschiedt en nooit kan de gebeurtenis van de verwekking tegen de door God gewilde ordening zijn. Maar de bevrediging van de zinnen, zonder de wil leven voort te brengen, is geen daad van liefde die goddelijk is, integendeel een door Mijn tegenstander ontstoken eigenliefde die de mens naar beneden trekt en helemaal in zijn macht drijft.

Aan deze verkeerde liefde waren de eerste mensen ten offer gevallen en deze verkeerde liefde was de zonde die weer deed denken aan de oerzonde van zelfverheffing, die zich niet wilde wegschenken, veeleer alles bezitten en die erfgoed was van hem (Lucifer) die haar had veroorzaakt, maar die met de goddelijke Liefde niets gemeen heeft.

(29 mei) De goddelijke Liefde rust als Vonk in uw harten en kan ontvlammen tot hoogste gloed. Maar het doel van Mijn tegenstander was en is deze liefde te verdraaien en het is hem gelukt. Het zuivere, goddelijke werd verontreinigd en veranderd in eigenliefde, die het begrip "liefde" niet meer verdient en slechts begeerte, zelfzucht en eigenliefde kan worden genoemd en die ook tot alles in staat is, wat Mijn tegenstander van u verlangt.

En zo werd ook voor Mijn tegenstander de daad van de voortplanting tot een middel dat ontelbare zielen tot hem bracht, wat nooit mogelijk zou zijn geweest, wanneer ze onder Mijn zegening zou hebben plaatsgevonden, waar de goddelijke liefde van het schenken en gelukkig maken haar bekroning moest krijgen in het ontstaan van een nieuw leven.

De zondeval bestond dus in het prijsgeven van de zuivere goddelijke liefde, terwille van een onzuivere zelfzuchtige liefde. De Vonk van GOD in de mens werd door satanische inwerking uitgedoofd en daarvoor in de plaats een vuur ontstoken waaraan al het edele en zuivere ten offer viel. De zinnen werden geprikkeld en tot hoogste begeerte opgezweept, wat nooit strookte met Mijn scheppingsdaad, (het scheppen van een nieuwe mens) maar vanwege de wilsvrijheid van Mijn tegenstander en ook van Mijn schepselen niet verhinderd werd, daar het steeds nog in de wil van ieder mens afzonderlijk ligt deze verzoeking door satan te weerstaan.

De zondeval was dus niet de voortplantingsdaad, maar de door satan aangezette en in vrije wil ontstoken verkeerde en zondige liefde. Een in goddelijke zin gelukkigmakende scheppingsdaad werd omlaaggehaald tot een spel van onzuivere geesten.
Mijn tegenstander werd toegang verleend bij een daad waar IK Zelf met Mijn Zegen bij de mensen wilde zijn, om de zuivere goddelijke liefde in hen te versterken, dat deze ook in de nu verwekte wezens zou overvloeien en er zo dus een menselijk geslacht zou zijn ontstaan, dat in 't steeds helderder licht van de liefde de weg naar MIJ zou hebben teruggevonden zonder lijden en kwelling, dat in korte tijd zichzelf zou hebben bevrijd door de liefde, omdat het MIJ Zelf moest herkennen waar de liefde straalde.

De eerste mensen zouden deze wilsproef hebben kunnen doorstaan, doch daar IK met Mijn tegenstander worstelde om de zielen van de mensen, kon IK hem niet verhinderen middelen aan te wenden om zich te verzekeren van de overwinning. Want het ging om de terugkeer van Mijn schepselen in volledig vrije wil, die echter faalde en het hele menselijk geslacht een lot opleverde waarvan het zelf niet meer vrij werd, tot een Mens (JEZUS) in zuivere goddelijke Liefde het werk volbracht dat de gehele mensheid van schuld bevrijdde en voor haar weer de weg naar boven vrij maakte. Want de liefde behaalt de overwinning en de liefde zal nooit eerder rusten tot ook het laatste van MIJ afvallig geworden wezen de weg heeft teruggevonden naar MIJ.

AMEN

7127 Waarom is de mensen de herinnering aan vroeger weggenomen?

22 mei 1958

Als u, mensen, tegen uw aardse leven zouden aankijken als laatste periode van een eindeloos durend ontwikkelingsproces, dan zou u ook met grote ijver dit laatste korte stuk afleggen. U zou geen moeite schuwen om uw ontwikkeling omhoog in deze korte tijd van uw aardse leven, tot een succesvol einde te brengen. Omdat u echter de herinnering mist, daar u alleen iets over deze korte levensweg op aarde weet, brengt u ook geen bijzondere ijver op. U bent integendeel onverschillig tegenover wat voor u ligt; u denkt niet veel na over wat u te wachten staat na dit aardse leven. Toch moet u zonder deze herinnering aan vroeger door het leven gaan om uw willen, denken en handelen niet te laten bepalen. Maar zou u even kunnen terugblikken, dan zou u door ontzetting niet meer tot leven in staat zijn, of u zou, door grote vrees gedreven,alles doen wat van u verlangd wordt om maar dat verschrikkelijke lot te ontgaan - en vrij te worden uit elke materiële vorm.

IK zou dus wel de macht hebben u tot een levenswandel aan te sporen die voldoet aan Mijn Wil - zodra IK u een kijkje zou laten nemen in het verleden. Mijn Liefde tot u is echter groter en ze wil u een onbeperkt geluk bereiden, wat echter een dwingen van de wil uitschakelt. Om onbegrensd zalig te kunnen zijn moet u in volle wilsvrijheid zo leven, zoals het met Mijn Wil, d.w.z. met Mijn eeuwige orde overeenkomt.

U moet inzien dat het een werk van erbarming en van Liefde Mijnerzijds is, dat IK de herinnering aan het verleden van u heb weggenomen. Enerzijds om u de kennis van een overwonnen leven op aarde te besparen, anderzijds - om u de toegang tot een zaligheid mogelijk te maken die onbegrensd is. Maar zonder kennis laat IK u niet, al is zulk een kennis onbewijsbaar. U verneemt dus iets over uw vorige toestand, maar hij bezwaart u niet abnormaal - want u hebt hem overwonnen.

De kennis ervan zou u ook tot een groter geestelijk streven kunnen aansporen, dat dan echter altijd in volledige vrijheid van wil verloopt en u dan ook zegen oplevert. Zodoende kan IK u steeds maar aanraden: wijs niets af maar neem alles in overweging wat u over de zin en het doel van uw aardse bestaan voorgelegd wordt. En betrek bij uw beschouwing ook die kennis, die u over de voorafgaande toestand van uw belichaming onderricht. Overweeg het en leef uw aardse leven zo dat u het voor uzelf kunt verantwoorden, dan hoeft u ook geen verantwoording tegenover MIJ te vrezen. Geloof dat uw aards bestaan niet zinloos is en een ander doel heeft dan slechts het onderhouden en bevredigen van het lichaam, dat vergankelijk is, en waarvan u de levensduur zelf niet bepalen kunt.

En als u niet bereid bent andere onderrichtingen te ontvangen, wanneer u het onbewijsbare niet wilt aanvaarden, houd u dan tenminste aan GOD's Woord, want zodra u dit met gelovige ernst beluistert kan het ook een klein lichtje in u ontsteken - en veel zal u dan duidelijk worden en geloofwaardig voorkomen wat u inderdaad niet bewezen kan worden.

Zoek slechts een manier om de verbinding met het geestelijke rijk tot stand te brengen, zij het in uw gedachten of door uw wil die u de Schepper toezendt, of door werken van liefde die een echt zekere verbinding met MIJ zijn. U zult dan ook achter geheimen komen die zichzelf voor u ontsluieren, opdat u dan geholpen wordt de laatste korte weg van ontwikkeling met goed gevolg af te leggen. Maar ga niet geheel onverschillig zo door en laat niet alleen uw lichamelijke wensen uw gehele denken beheersen, want IK heb veel voor u geschapen wat u tot nadenken zou kunnen aansporen.

U bent door wonderen van allerlei aard omgeven die werken zijn van Mijn Liefde en Macht, en die u ook MIJZelf moeten aantonen. Zoek de verbinding met MIJ tot stand te brengen, met MIJ DIE ZICHZelf in de schepping aan u openbaart, dan zult u ook gespaard blijven voor het ontzettende lot - zelf weer door deze scheppingen te moeten gaan. U zult dan vrij worden van uw uiterlijke vorm en kunnen ingaan in dat zalige rijk van de geesten, waar u zult leven in vrijheid, licht en kracht - en in eeuwige zaligheid.

AMEN

3593 De geestelijke en de aardse wereld

3 november 1945

De aardse wereld en het geestelijke rijk staan tegenover elkaar, daarom zijn ook de eisen aan de mensen van zo tegenstrijdige aard. Nooit kan de mens beantwoorden aan de aanspraken van beide, hij moet onvoorwaardelijk voor een kant kiezen.

Het geestelijke rijk kan begrijpelijkerwijs alleen geestelijke goederen uitdelen en dit onder voorwaarden, die indruisen tegen de begeerten van de wereld, terwijl de wereld de mensen aardse schatten biedt. De wensen van de wereld staan echter de eisen van het geestelijke rijk in de weg, in zover ze lichamelijk genot en behagen op de voorgrond stelt en de ziel het streven naar dit geestelijke rijk moeilijk of zelfs geheel onmogelijk maakt. Want de ziel moet de eisen van het geestelijke rijk nakomen en het lichaam voor dezelfde verlangens zien te winnen, wat echter het opgeven van aardse verlangens met zich meebrengt.

Zodoende staan twee werelden tegenover elkaar, en de mens is voor de keuze gesteld voor welke wereld hij kiest. En steeds zal de ene wereld het prijsgeven van de andere eisen. Want steeds zal of het lichaam of de ziel zich moeten uitspreken, d.w.z. de ziel moet beslissen wat belangrijker is, haar eigen vorming of het welbehagen van het lichaam gedurende de tijd van het leven op aarde als mens. Het geestelijke rijk schenkt haar kostbare gaven die zij weliswaar als mens naar de volle waarde niet begrijpen kan. Die echter onvergankelijk zijn en voor de ziel een rijkdom betekenen die zij in het geestelijke rijk benutten kan voor haar eigen geluk.

De wereld biedt het lichaam ook wel schatten, maar deze zijn vergankelijk en kunnen niet meegenomen worden in het geestelijke rijk. Ze vergaan zoals het lichaam vergaat, wanneer de ziel het verlaat en van de aardse wereld heengaat naar het geestelijke rijk. En omdat de ziel op aarde alleen van Mijn rijk ontvangen kan, is zij dan in het geestelijke rijk arm aan goederen, wanneer zij de aardse wereld voorrang gaf. Daarentegen levert het vrijwillige prijsgeven van aardse goederen haar onvermijdelijk geestelijke bezittingen op, want zij geeft pas dan aardse dingen op als de liefde in haar werkzaam wordt - daar anders de begeerte naar aardse zaken overheersend is.

Waar de liefde echter ontwaakt is, streeft de ziel bewust of onbewust naar het geestelijke rijk, en zij schenkt dan geen aandacht aan aardse goederen.
Dus is de ziel van de mens voor de keus gesteld gedurende haar aardse leven de aardse wereld, of het geestelijke rijk tot doel van haar streven te maken.

En naar gelang haar beslissing is, is ook haar lot in het geestelijke rijk. Waar zij binnen gaat als de proeftijd op aarde voor haar afgelopen is en waar dan geestelijke rijkdom of armoede, zaligheid of 'n betreurenswaardige toestand haar wachten. Maar de zaligheid vereist het overwinnen van alles wat aan de wereld toebehoort, en dus vergankelijk is.

AMEN

8465 Waarom is de kennis van het terugvoeringsproces niet algemeen bekend?

12 april 1963

Wanneer u steeds alleen maar de weg gaat tot MIJ dan zult u ook geholpen worden in elke nood en elke benarde toestand, zij het geestelijk of aards. Want u zult geholpen worden met wat het beste is voor uw ziel, omdat alleen de zuivere waarheid heilzaam is. IK heb u geen grenzen gesteld, en wanneer u uw geestelijke kennis wilt uitbreiden zal IK altijd bereid zijn u te onderwijzen. U vraagt waarom u nu kennis ontsloten wordt waarvan u tot nog toe weinig of niets wist, en IK wil u de reden daarvan uiteen zetten.

Er zijn steeds mensen geweest wier geestestoestand toeliet in de diepste scheppingsgeheimen ingewijd te worden. Die daarom de kennis bezaten over de oorsprong van al het geschapenen, over de afval van MIJ en ook over Mijn heilsplan van eeuwigheid. Zij konden echter deze kennis nooit overdragen aan hun medemensen, zolang dezen zich nog op een lager geestelijk niveau bevonden dan degenen - die deze kennis van MIJ ontvangen hadden. Het zou nooit in zijn diepte begrepen zijn. En hadden de medemensen het alleen letterlijk aangenomen, dan zou hun verstand hen er toe hebben gebracht het als hersenspinsels van een fantast af te wijzen, want een nog onontwaakte geest zou het niet kunnen begrijpen.

En zo bevond de mensheid zich uit de tijd van Mijn aardse leven nog op een zeer laag geestelijk peil omdat zij nog geheel onder de macht van Mijn tegenstander stond - wat ook de oorzaak was van de grote geestelijke duisternis. Er waren derhalve maar zeer weinig mensen die IK over zulke scheppingsgeheimen onderwijzen kon.

En zelfs dezen begrepen het nog heel moeilijk omdat zij ook zelf nog met de oerzonde belast waren, wat ook een tekort aan inzicht betekende. Zij vroegen MIJ wel telkens weer, maar IK kon hen alleen maar verwijzen op de verlichting van hun geest na Mijn kruisdood, na het volbrachte verlossingswerk, dat voor hen die MIJ in liefde waren toegedaan de dichte duisternis wegnam. Dezen dus kwamen langzaam tot inzicht van datgene wat IK hun geleerd.had. Maar zij zouden die kennis niet hebben kunnen doorgeven, juist omdat de medemensen die nog een onontwaakte geest bezaten het niet hadden kunnen begrijpen.

En omdat nu deze kennis, dus de ontwaakte geest, pas het gevolg van een juiste levenswandel was, het resultaat van de liefdeleer die IK Zelf de mensen dringend verkondigd heb, moesten de mensen eerst ertoe worden aangespoord Mijn geboden van de liefde te vervullen.
En verder moet u weten dat Mijn discipelen,op Mijn wens,voor het nageslacht alleen neerschreven waartoe IK hun de opdracht gaf, doch ook zijzelf konden deze diepe wijsheden nog niet begrijpen. Daarom hielden zij zich aan Mijn opdracht: alleen dat te vertellen wat IK tot die mensen sprak die MIJ navolgden. Die in MIJ een profeet zagen en van MIJ wonderen verwachtten - of genezing van al hun gebreken. Die uit Mijn Woorden troost en kracht schepten en in wie IK het geloof in de enige GOD versterken kon, omdat zij van goede wil waren.

Doch van degenen die dieper wilden doordringen waren er maar zeer weinig. En hun verstand bewoog hen ook meer dan hun hart, om naar dingen te vragen die alleen IK hun kon beantwoorden. Zij namen nu wel de ophelderingen aan, maar werden niet ontroerd, behalve enkelen wier harten tot liefde bereid waren en die MIJ ook zagen als hun GOD en Schepper. En dat dezen door MIJ ook voorgelicht werden en erg blij waren met zo'n kennis, hoeft niet speciaal vermeld te worden. Maar deze kennis bleef altijd maar een gelukkig makend geestelijk goed voor juist die van Mijn aanhangers, die IKZelf daarover onderwees. Zij gaven het echter niet door aan hun medemensen of nakomelingen, daar dezen het niet konden begrijpen, en bijgevolg werden zulke onderrichtingen dan ook niet vermeld door Mijn discipelen.

Bovendien was deze kennis over oorsprong en einddoel van al het geschapene voor de toenmalige mensen niet noodzakelijk, ja vaak niet bevordelijk. Want was het hun als een leerstelling medegedeeld, dan had het ook in zeker opzicht dwingend op de wil van de mensen kunnen inwerken die dan, wanneer zij geloofden, met huivering aan hun ontwikkeling tot mens zouden hebben gedacht en zich dan niet meer vrij hadden gevoeld. Of, zij hadden geen liefde kunnen opbrengen voor een GOD, Wiens plan voor hen volkomen onbegrijpelijk zou zijn geweest. Kon IK echter goddelijke openbaringen naar de aarde zenden, dan is ook deze kennis voor de mensen ontsloten.

De nabijheid van het einde maakt begrijpelijk dat daarover steeds duidelijker informatie gegeven wordt, omdat nu de mensen hun verantwoording niet nadrukkelijk genoeg voorgehouden kan worden. Want het gaat nu om de hernieuwde kluistering, een gebeuren dat alleen aan het einde van een verlossingsperiode voorkomt, en voor alle zielen die bezig zijn opwaarts te gaan buitengewoon belangrijk is. Van tevoren hadden de zielen die hun rijpheid op aarde niet bereikten steeds nog de mogelijkheid in het rijk hierna tot voltooiing te komen. Maar aan het einde van een verlossingsperiode bestaat deze kans niet meer, want dan overkomt dat verschrikkelijke lot al die zielen die tijdens hun proef op aarde faalden, dat zij opnieuw ontbonden - en weer in afzonderlijke deeltjes in de harde materie gekluisterd worden.

Wat ligt nu meer voor de hand dan dat IK u, mensen laat weten wat u te wachten staat wanneer u faalt? U kunt ook zonder die kennis voor uw aardse levensproef slagen, maar alleen als u in de liefde leeft. Wanneer de liefde echter verkoeld is, is ook het falen onvermijdelijk. En wanneer met de hernieuwde kluistering van de ziel ook haar lot bezegeld is, dan wend IK voordien nog alle middelen aan om de mensheid wakker te schudden en dan zorg IK er ook voor, dat de mensen opheldering gegeven wordt over Mijn grote scheppingsplan. Ofschoon het resultaat toch weer niet veel anders zal zijn dan dat de mensen zulke kennis ongelovig aanhoren, en ze dan wel veel eerder afwijzen dan aannemen.

Maar IK ken ook de wil van ieder mens afzonderlijk, en IK weet derhalve ook wie zich voor deze kennis niet afsluit en de consequenties daaruit trekt. En waarlijk, hun doe IK ze toekomen zoals IK altijd hen in de waarheid heb binnengeleid, die in het diepste geestelijke weten, die in hun harten naar opheldering verlangden en door een leven in liefde ook in staat waren om deze kennis te ontvangen. Want u moet een GOD der Liefde, Wijsheid en Macht onderkennen en wel in ieder gebeuren dat u zult beleven. U moet MIJ vertrouwen en steeds aanspraak maken op Mijn hulp, want de nood zal nog groot zijn vóór het einde. Maar wie op MIJ vertrouwt en volhardt tot het einde, die zal zalig worden.

AMEN

7728 De doorvoering van het heilsplan

21 oktober 1960

Mijn heilsplan wordt zo duidelijk aan u uitgelegd dat u er ook Mijn eindeloze Liefde uit kunt opmaken, dat u niet hoeft te twijfelen aan een GOD van Liefde, zelfs wanneer u het laatste vernietigingswerk op deze aarde in dat heilsplan erbij moet betrekken. Zou IK ooit iets kunnen doen wat niet op Mijn Liefde gegrondvest is? U, mensen kunt echter niet alles overzien, en toch zou Mijn heilsplan van eeuwigheid een verduidelijking moeten zijn voor dat wat uw verstand zou kunnen weigeren aan te nemen. Alleen Mijn eindeloze Liefde zet MIJ er toe aan om Mijn heilsplan uit te voeren, dat Mijn Wijsheid als juist inzag en dat Mijn Almacht ook zal doorvoeren op de juiste tijd.

En u, mensen mag niet denken MIJ tot andere gedachten te kunnen brengen, want het gaat nu niet meer alleen om de redding van de mensen - maar om een fase in de ontwikkeling van al het geestelijke, dat weer opnieuw begint en een nieuwe verlossingsperiode inleidt. Het gaat om een nieuwe ordening van al het geestelijke en om een scheiding van die geesten, die zich reeds in het stadium van het ik-bewustzijn bevinden en overeenkomstig hun toestand daarheen geplaatst worden, waar zij volgens hun rijpheid behoren.

Steeds zijn er weer gedurende een verlossingsperiode kleine tijdperken geweest, waarin IK moest ingrijpen door rechterlijke vonnissen van allerlei aard. En steeds weer werden de mensen dan gewaarschuwd en vermaand. En naarmate hun bereidwilligheid een andere weg in te slaan, konden deze vonnissen vaak verschoven of opgeheven worden. Altijd weer wilde Mijn Liefde tussenbeide komen om te proberen de mensen op het juiste pad te brengen, voordat Mijn Gerechtigheid zich openbaarde. Maar de tijd van een verlossingsperiode is begrensd en ze zou waarlijk voldoende geweest zijn om alle zielen de volkomen verlossing te brengen, als de wil van de mens deze tijd voor dat doel had benut. En eens is ook deze begrensde tijd afgelopen en moet er weer aan het, in de scheppingen gekluisterde geestelijke, worden gedacht dat dezelfde weg van ontwikkeling moet gaan en ook wil, om eens vrij te worden uit de vorm. Want Mijn Liefde gaat ook uit naar dit nog onrijpe geestelijke.

Mijn heilsplan omvat al het eertijds van MIJ afgevallen geestelijke. Daaraan moeten de mensen denken wanneer hun het heilsplan onbegrijpelijk lijkt, en niet met Mijn Liefde schijnt overeen te komen. Een hernieuwde ordening is voor al het geestelijke noodzakelijk geworden, maar ook de mensheid bevindt zich op een geestelijk dieptepunt dat om een einde vraagt. Een ontbinding van de schepping en ook van de mensen die de weg tot MIJ niet gevonden hebben - en ook niet meer zullen vinden.

Daarom geloof dat IK in Mijn Wijsheid besef en van eeuwigheid heb ingezien, dat IK de wil en de rijpheidstoestand van de mensen in de laatste tijd kende. En dat IK overeenkomstig deze wil ook Mijn heilsplan heb vastgesteld, dat nu waarlijk ook ten uitvoer wordt gebracht wanneer daarvoor de tijd is aangebroken.

Ieder dag is nog een genade, want hij kan benut worden voor de terugkeer tot MIJ - uw VADER. Elke dag kan de ziel nog rijpheid brengen, en daarom moet u elke dag nog als een genadegave zien en dankbaar zijn voor Mijn Liefde Die u ook zeker zal helpen tot aan het einde, tot de laatste dag gekomen is. Maar dat hij komen zal is zeker, want Mijn Woord is en blijft de eeuwige waarheid.

AMEN

'